“Zijn vrouw! Dat is het enige dat Van Perzie nodig had om beter te spelen, zijn vrouw!” zegt hij grijnzend. Een paar mannen knikken. Het lijkt nog het meeste op een scene uit een willekeurig verjaardagsfeestje of een gesprek bij de koffieautomaat. Maar deze anekdote werd verteld op een masterclass over verandermanagement. Exact dit verhaal kende ik al van een seminar over onderwijs. Ik wordt er moe van, die sportmetaforen.
Sportmetaforen
In de literatuur is het niet anders. Topsport wordt gebruikt als metafoor om dingen als leiderschap, teamwork en flow duidelijk te maken. De vragen die Van Gaal stelde aan de spelers van het Nederlands elftal doen ons beseffen dat een echte leider blijft vragen hoe het zit. De filmpjes van een hockeycoach leren ons hoe we teams in een ‘flow’ kunnen krijgen. Maar wat in topsport werkt, is gedoemd te mislukken in jouw team of organisatie. Topsport is de werkelijkheid in een steriel reageerbuisje. Topsport lijkt niet op een organisatie, hoe fijn de metafoor ook lijkt te passen. Topsporters zijn sinds hun jeugd, jarenlang geslecteerd op hun talent, vaardigheden en persoonlijkheid. Wie de top bereikt heeft een groot deel van zijn leven gewijd aan één set vaardigheden. Voetballen bijvoorbeeld. Vanaf dat moment wordt de atleet omringd door professionals die moeten zorgen voor ideale context. Alles draait om de top-prestatie, de wedstrijd die negentig minuten duurt. De mensen met wie ik werk, zijn geselecteerd in een gesprek van een half uur. En ze hebben ook andere dingen aan hun hoofd dan hun werk. Gelukkig maar. Mijn teams hebben geen masseurs en hun wedstrijd duurt acht uur, elke dag weer.
Breedtesport
Ik ben geen voorstander van top-sport. Wel van breedtesport. De sport die miljoenen Nederlanders, jong en oud, dagelijks in beweging brengt. De voetbalclubs, de gymverenigingen en handbalclubs. De breedtesport waar inzet gelijk staat aan plezier. Waar coachen geen verandermanagement is, maar opvoeding of vaderliefde. De ‘knollenvelden’ waar jongens en meisjes samen of alleen achter een bal aanrennen en niet een droom achterna. “Hoeveel is het eigenlijk geworden?” vraagt één van de spelertjes als hij bezweet het veld af loopt. En dat zou ik de topcoaches willen laten zien. Ik zou hem op een podium willen zetten, acht jaar oud, op een masterclass in leiderschap. Want hij heeft geen idee of hij gewonnen heeft of verloren. Hij heeft gespeeld. De Homo Ludens, de spelende mens. Het is het ideaal van de kunstenaar Constant die droomde van een wereld waarin de mens vrij zou zijn van grenzen en vrij van werk. Een wereld waarin de mens leert spelen en leert door te spelen. Een wereld waarin ruimte is voor individuele vrijheid en creativiteit.
In plaats van ‘succes’ af te meten aan winnen of verliezen, zou je succes moeten zien als de leeropbrengst én het plezier van je team. Als we weer leren spelen en ons spel de ruimte krijgt, zijn we vrij van werk. Want dan is ons werk verweven met ons leven.